Opmerkelijke rechtspraak: ontslagvergoeding, ondergebracht in stamrecht is niet verknocht.

De ontslagvergoeding, ondergebracht in een stamrecht, is niet aan de vrouw verknocht.

(gerechtshof Amsterdam, 22 januari 2013, LJN BZ094)

Aan een vrouw is na haar ontslag in 2002 een ontslagvergoeding een volledige WIA uitkering toegekend. De vrouw heeft de ontslagvergoeding ondergebracht in een stamrecht dan wel levensverzekering en wordt in 2012 in een keer tot uitkering gebracht.
Het huwelijk van partijen is in 2009 ontbonden.   De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontslagvergoeding in de huwelijksgemeenschap valt en heeft bepaald dat de ontslagvergoeding aan de vrouw wordt toebedeeld, onder de voorwaarde dat zij de helft aan de man zal toescheiden.

De vrouw komt tegen deze beslissing in hoger beroep. Zij is van mening dat de ontslagvergoeding aan haar is verknocht. Volgens de vrouw dient de aanspraak uit de stamrechtverzekering mede ter aanvulling van haar WIA uitkering en te zijner tijd ter vervanging van haar niet opgebouwde pensioen. Zij stelt dat zij vanwege ziekte is ontslagen. Door haar ziekte en ontslag was er sprake van een inkomstendaling en een pensioentekort.
Het hof overweegt dat, naar vaste rechtspraak, het antwoord op de vraag of een goed op bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat dit goed in de gemeenschap valt, afhangt van de aard van het goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
Het hof overweegt hieromtrent dat  de ontslagvergoeding niet is gestort in een stamrechtverzekering waaruit de vrouw periodieke uitkeringen ontvangt waardoor haar inkomen wordt aangevuld tot een bepaald percentage van haar laatstgenoten salaris. In casu is de ontslagvergoeding in 2002 gestort in een stamrechtverzekering die gedurende tien jaar niet tot enige uitkering is gekomen. De vrouw kan thans beslissen op welke wijze zij daarover wil beschikken: in de vorm van een periodieke uitkering of als bedrag in één. Volgens het hof valt de onslagvergoeding niet (gedeeltelijk) aan te merken als vervanging van inkomen dat de vrouw na de ontbinding van de gemeenschapen bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten. Naar het oordeel van het hof is de ontslagvergoeding niet verknocht. De overige omstandigheden, zoals het feit dat de vrouw inmiddels arbeidsongeschikt is , er weinig perspectief is op herstel, zij moet ronkomen van een (lage) WIA-uitkering en haar pensioen niet volledig is opgebouwd, leiden niet tot een ander oordeel. Het hoger beroep van de vrouw faalt

Samenlevingsovereenkomst vernietigd vanwege verzwegen relatie vrouw

(Hof Arnhem 4 september 2012, LJN BX8422)

Naar aanleiding hiervan vordert de man onder meer voor de rechter dat het samenlevingscontract op grond van dwaling wordt vernietigd. De man stelt dat hij dit contract niet zou hebben gesloten als hij had geweten dat de vrouw nog steeds een relatie had met de vriend. In tegenstelling tot de rechtbank wijst het hof de vordering van de man toe. Het Hof stelt op grond van getuigenverklaringen vast dat het samenlevingscontract is gesloten op een tijdstip dat de man niet op de hoogte was van de relatie tussen de vrouw en de vriend. Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de man onder invloed van dwaling de samenlevingsovereenkomst met de vrouw is aangegaan. Nadat de vrouw haar relatie met de vriend had verbroken hebben partijen immers vanwege de impact op hun relatie uitvoerig bij de consequenties daarvan stilgestaan. Alvorens de samenlevingsovereenkomst werd gesloten, had de vrouw de man moeten inlichten over de hervatting van de relatie met de vriend. Volgens het hof is evident dat de man bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet op dat moment en niet met dezelfde inhoud zou hebben gesloten. Het beroep van de man op dwaling slaagt.

Kinderen vanwege overgewicht onder toezicht gesteld

Gerechtshof Arnhem, 22 maart 2012, LJN BW 5429

De raad voor de kinderbescherming heeft de rechtbank verzocht drie kinderen onder toezicht te stellen wegens ernstig overgewicht. De gevolgen van kinderobesitas kunnen zowel lichamelijk als geestelijk van grote negatieve invloed zijn. Voor kinderen met obesitas is het van belang dat onder begeleiding en adequaat  wordt gewerkt aan het wegwerken van overgewicht. Gedragstherapie gericht op het veranderen van eet- en bewegingspatronen biedt het beste resultaat. In deze zaak werd geoordeeld dat de ouders  hierbij ondersteuning nodig hebben nu zij hiervoor onvoldoende motivatie tonen en inzicht hebben. De vrees is gerechtvaardigd dat de ouders in een vrijwilig kader onvoldoende in staat zijn om de problemen aan te pakken, omdat hen het aan inzicht ontbreekt.

In het bovenstaande heeft het hof, evenals de rechtbank, voldoende gronden gezien om de kinderen onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar.
 

Man ontvangt bijstandsuitkering, maar moet toch kinderalimentatie betalen

Gerechtshof Leeuwarden, 6 maart 2012, LJN BV9981

Aan het betalen van kinderalimentatie wordt grote waarde toegekend. In bepaalde omstandigheden kan van de alimentatieplichtige zelfs worden verwacht dat hij inteert op zijn vermogen wanneer hij te weinig inkomsten heeft om de kinderalimentatie te betalen.

In deze casus had de man sinds 15 april 2011 een bijstandsuitkering. Volgens het gerechtshof is deze omstandigheid onvoldoende om aan te nemen dat de man zonder meer geen kinderalimentatie meer zou kunnen betalen. Het gerechtshof overweegt dat een bijstandsuitkering de man niet ontslaat van zijn verplichting om zijn verdiencapaciteit ten volle te benutten om zijn financiële verplichtingen tegenover zijn kinderen na te komen. Volgens het hof had van de man verwacht mogen worden dat hij een zodanig inkomen kon verwerven dat hij hieruit de eerder vastgestelde kinderalimentatie kon blijven voldoen.

Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met het vermogen van de man. De financiële draagkracht van de alimentatieplichtige wordt niet alleen door inkomen, maar ook door vermogen bepaald, waarbij het antwoord op de vraag of in een concreet geval van de alimentatieplichtige kan worden gevergd dat hij inteert op zijn vermogen afhangt van de omstandigheden van het geval.

In deze casus zou dat de man naar verwachting vanwege verkoop van de echtelijke woning een bedrag van circa 123.000 euro over houden. Zelfs als hij de door hem ontvangen bijstandsuitkering zou moeten terugbetalen, zou hij nog een flink deel van dit vermogen overhouden.

DNA-onderzoek bij overledene toegestaan

LJN: BW1772, Rechtbank Haarlem 5 oktober 2010

Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is een van de manieren om een juridische band te vestigen tussen een kind en zijn of haar verwekker. Deze actie kan worden ingesteld indien de verwekker zelf niet wil of kan erkennen. Dit is zelfs mogelijk van een overleden man.

De rechtbank Haarlem heeft zich moeten buigen over een zaak waarin het hoogstwaarschijnlijk is dat de overleden man de verwekker was van verzoeker, maar dit nog niet voldoende vaststond . Verzoeker heeft de rechtbank verzocht een DNA onderzoek te gelasten, zodat bij een positief resultaat het vaderschap gerechtelijk vastgesteld kon worden.Uit een brief  van het LUMC van 7 december blijkt dat het LUMC een DNA onderzoek tussen verzoeker en een erfgenaam van de overleden verwekker afraadt omdat de kans zeer groot is dat een dergelijk onderzoek geen voldoende betrouwbaar resultaat oplevert.

De erfgenamen stellen zich op het standpunt dat zij niet bereid zijn mee te werken aan een DNA-onderzoek met lichaamseigen materiaal van de overledene. Zij wensen dat de grafrust van de overledene gerespecteerd wordt.
De man ligt begraven ligt in een algemeen graf op de eerste diepte, dus bovenaan in het graf.

De advocaat van verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de toestemming van de erfgenamen op grond van artikel 29 lid 1 van de Wet op de Lijkbezorging niet is vereist.
De vraag waarover de rechtbank moet beslissen is of de door de erfgenamen gestelde grafrust van de man en daaruit voortvloeiend de weigering mee te werken aan een DNA-onderzoek met lichaamseigen materiaal van de man gerechtvaardigd is ten opzichte van de wens van verzoeker te weten van wie hij afstamt.

De rechtbank betrekt bij die afweging dat voldoende vaststaat dat lichaamseigen materiaal van de man uitsluitend nog kan worden verkregen door afname van dat materiaal van het stoffelijk overschot teneinde een zo groot mogelijke zekerheid te verkrijgen over het mogelijke vaderschap.

Bij afweging van alle belangen is de rechtbank van oordeel dat het belang van verzoeker om zijn vaderschap vast te laten stellen zwaarder moet wegen. Verzoeker heeft er recht op te weten van wie hij afstamt en zijn afstammingsband te doen vaststellen. Dit resultaat kan slechts bewerkstelligd worden door het opgraven van het stoffelijk overschot van de man met vergunning van de burgemeester en het (doen) uitvoeren van een DNA onderzoek door verzoeker. De gevoelens van de erfgenamen moeten hiervoor wijken.

Verzoek van de vader tot ontkenning van zijn vaderschap afgewezen

Hof Amsterdam, 20 december 2011

Een vader kan het vaderschap van zijn kind ontkennen, op grond dat hij niet de biologische vader is van het kind. Omdat hij op het tijdstip van de geboorte met de moeder gehuwd was, werd hij automatisch de juridische vader van het kind.

De vader heeft een verzoek tot ontkenning van het vaderschap ingediend. De moeder heeft dit verzoek niet betwist. Omdat het hier gaat om het tenietdoen van een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat, namelijk de familierechtelijke betrekking tussen het kind en de man, heeft het hof een DNA-onderzoek bevolen. De man werkte echter niet mee aan dit DNA-onderzoek.

Omdat de man had verklaard dat hij tijdens de conceptieperiode nog geslachtsgemeenschap met de vrouw heeft gehad kan volgens het hof niet worden uitgesloten dat de man de biologische vader van het kind is. Het hof heeft het verzoek tot ontkenning van het vaderschap afgewezen.

Moeder krijgt geen vervangende toestemming tot verhuizing, ook al is moeder al verhuisd met de minderjarige

Hof Leeuwarden, 12 januari 2012

Indien de ouders na een echtscheiding het gezamenlijk gezag uitoefenen heeft een ouder voor het wijzigen van de woonplaats voor haar en het kind de toestemming van de andere ouder nodig. Indien de ouders het daar niet overeens kunnnen worden, kan dit geschil worden voorgelegd aan de rechter. De rechter dient een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient daarbij alle betrokken belangen in acht te nemen, zowel de belangen van het kind als die van de ouders.

In deze zaak was het aanvankelijk de bedoeling dat dat de ouders ieder ongeveer de helft van de zorg -en opvoedingstaken op zich zouden nemen. Door de verhuizing van de moeder zou dit onmogelijk worden. De rechter heeft de belangen van de moeder meegewogen ( nieuwe partner, werk nieuwe partner) maar niet doorslaggevend geacht om vervangende toestemming tot verhuizing te geven. Tijdens de procedure, waarin hoger beroep was ingesteld, is de vrouw inmiddels verhuisd, maar uiteindelijk werd toch geen vervangende toestemming verleend. Hierbij kwam dat de minderjarige heimwee had naar de oude omgeving en buikklachten had vanwege een loyaliteitsconflict. De hoofdverblijfplaats van het kind is daarom bij de vader bepaald, met een ruime contactregeling voor moeder (drie weekenden in de vier weken).

Ex-echtgenote moet alimentatie terugbetalen omdat zij geen openheid van zaken geeft over samenwonen met nieuwe partner

Hof Den Haag, 26 oktober 2011, LJN BU5565.

Op grond van art 1:160 BW eindigt de verplichting van een gewezen echtgenoot om alimentatie aan zijn ex te betalen definitief als deze opnieuw trouwt een geregistreert partnerschap aangaat of gaat samenwonen als ware zij gehuwd.

Het hof Den Haag is van oordeel dat de man voldoende bewijs heeft van zijn stelling dat de vrouw samenleeft als ware zij gehuwd.  Gesproken kan worden van een (praktisch) dagelijks samenleven in een lotsverbondenheid gedurende zekere tijd, waardoor dit samenleven de kenmerken draagt van een huwelijksverhouding. Dit brengt mee dat de alimentatieverplichting is geeindigd op grond van art 1:160 BW. Deze situatie is aangevangen vanaf 1 oktober 2007.

Omdat de alimentatieplicht van rechtswege op 1 oktober 2007 is geëindigd, moet de  vrouw de alimentatie die zij vanaf die datum heeft ontvangen terugbetalen. Omdat de vrouw heeft gelogen over de affectieve relatie en het samenleven met haar nieuwe partner  gelast het hof de vrouw om aan de man de kosten ad € 34.291,20 kosten die zijn gemaakt in verband met verricht onderzoek door de door hem ingeschakelde onderzoeksbureau’s, te betalen.